De beide kamers zijn de wettelijke volksvertegenwoordiging van Nederland. Hierin wordt grofweg besloten wat het beleid gaat zijn binnen Nederland. De tweede kamer kan wetten veranderen, de eerste kamer kan dat niet. Dat is het grootste verschil.

In de tweede kamer wordt voorgenomen wetgeving uitgebreid bediscussieerd. Er wordt gelobbied om veranderingen in bepaalde voorgenomen wetten aan te brengen, in de eerste kamer is daar geen sprake van. In de eerste kamer wordt wetgeving bekeken en beoordeeld op rechtmatigheid. Dat betekent ook dat de eerste kamer geen aanpassingen kan verrichten: een wet wordt goedgekeurd of afgekeurd.

Waar de tweede kamerleden een voltijds aanstelling hebben, zijn de eerste kamerleden maar een deel van hun tijd bezig met hun taak. Ze hebben een baan naast hun functie. Op dinsdag zijn ze op het Binnenhof in Den Haag om te vergaderen.

Mensen kunnen direct op een kandidaat voor de tweede kamer stemmen, voor de eerste kamer is dat niet mogelijk. Zij zijn ‘indirect’ verkiesbaar, de mensen die in de Provinciale Staten worden verkozen mogen stemmen wie ze in de eerste kamer willen hebben. Dit kan weleens problemen opleveren als een lid van de Provinciale Staten iemand anders kiest dan afgesproken binnen de partij. Dat komt niet heel vaak voor en het wordt dan ook vaak breed uitgemeten in de media.

Het beleid wordt vastgelegd door middel van wetgeving. Als de tweede en de eerste kamer akkoord zijn met een wetsvoorstel, hoeft het alleen nog maar in het Staatsblad gepubliceerd te worden om een wet te worden. Hoe is het verschil tussen eerste en tweede kamer eigenlijk ontstaan en wat hebben we er eigenlijk aan?

Toen Nederland nog niet uit een stuk bestond, maar verschillende staten hadden besloten dat ze eigenlijk samen moesten werken om hun gezamenlijke buitengrens te bewaken, stuurden ze van tijd tot tijd hun vertegenwoordigers naar Den Haag om zaken die van algemeen belang waren te bespreken. De mensen die in Nederland de macht hadden gebruikten deze vergaderingen om geld te vragen om oorlog mee te voeren. De afvaardigingen van de staten gebruikten deze vergaderingen om meer vrijheid af te dwingen bij de vorsten, zonder de kracht van het geheel te ondermijnen.

In de loop der eeuwen zijn er staten bijgekomen en afgevallen, maar het idee blijft eigenlijk steeds hetzelfde: er is een afvaardiging uit alle delen van het land om de bediscussiëren wat het beste is om te doen.

Paul Smit